Wat niet gescheiden is, kan niet gescheiden worden
In de psychiatrie is een onderscheid tussen de mens en zijn ziekte niet wenselijk. Toch wordt dit onderscheid voortdurend gemaakt. Dan weer ligt de nadruk op de ziekte, dan weer op de mens die aan een ziekte lijdt. Wellicht behoort het tot de natuur van de psychiatrie. Soms zijn we onder de indruk van de geweldige invloed van de stoornis, die het doen en laten van de mens volledig bepalen, op andere momenten treedt de mens naar voren en lijkt het ziektebeeld geheel naar de achtergrond verdwenen. Een andere vraag die in dit verband vaak gesteld wordt is waar de stoornis eindigt en de persoon begint en andersom hoe het leven van de persoon van de ziekte is te onderscheiden.
De vraag naar de verhouding tussen ziekte en persoon speelt op verschillende niveaus een belangrijke rol en geldt voor alle betrokken partijen. (Estroff, 1989) Een ernstige psychiatrische aandoening wordt tegenwoordig met name op het lichamelijk niveau gesitueerd, iets is mis met de biochemische huishouding. Maar dat leidt ons terug tot de oude tegenstelling tussen lichaam en geest en het is zeer de vraag of de persoon niet meer met de ziekte te maken heeft dan dat er enkel sprake is van een verstoord biochemisch evenwicht. Vooralsnog levert de psychiatrische stoornis ons meer vragen op dan antwoorden en kent ieder model zijn beperkingen. Estroff (1989) stelt dat onze opvattingen over schizofrenie wel tot tegenstrijdige verklaringen moeten leiden. Enerzijds merken we op dat schizofrenie tot een ingrijpende verandering van de persoon zelf leidt. Anderzijds stellen we dat de persoon die door een psychiatrische stoornis getroffen wordt, met zijn ziekte moet leren omgaan. Dat suggereert dan in een mens een tegenstelling tussen een gezond deel en een ziek deel, terwijl het toch een en dezelfde mens is die aan schizofrenie lijdt.
Een mens met schizofrenie wordt geconfronteerd met de vraag naar zijn identiteit. Is hij nog dezelfde persoon als voor de ziekte of is hij een ander geworden. Een ontkenning van de ziekte levert meestal weinig op omdat juist dan de ziekte vrij spel krijgt, zoals we in de praktijk dikwijls waarnemen. Zich volledig overleveren of vereenzelvigen met de ziekte leidt daarentegen tot een inperking van de identiteit, die van chronisch psychiatrische patiënt, waardoor andere waardevolle aspecten van de persoon verloren gaan.
Chronicity is a transformation of a prior, enduring, known, and valued self into a less known and knowable, relatively recent, devalued, and dysfunctional self. (Estroff, 1989, p. 194)
Estroff (1989) spreekt in dit verband ook over 'progressive role constriction' een proces dat zich niet alleen in de persoon met de stoornis afspeelt, maar ook in de omgeving. We zien een mens die steeds minder kan. Objectief minder kan, maar voor wie ook alsmaar minder mogelijk is door de beperkte mogelijkheden die een omgeving te bieden heeft.
Voor familie is de vraag naar de verhouding tussen persoon en ziekte meestal heel pijnlijk. Ze zien hun eigen kind, broer of zus nog, maar ze zien 'gedeeltelijk ook een vreemdeling.' (Estroff, 1989) Men weet niet waar naar te kijken. Ook hier treedt een voortdurende wisseling van standpunt op, waaraan paralel de hoop op herstel en de wanhoop over de ziekte verloopt. Eerder stipten we al aan dat de toekomstverwachting van de omgeving van invloed is op het herstel van de patiënt. Concreter kunnen we niet spreken over de psychiatrische stoornis als sociale realiteit. De familie staat voor de pijnlijke opgave het oude (wie iemand was voor zijn ziekte) los te laten zonder de hoop op herstel van zoon of dochter, broer of zus op te geven.
Tenslotte geldt ook voor de behandelaars en de begeleiders de vraag naar de verhouding van persoon en ziekte. We hebben gezien dat het niet raadzaam is de nadruk op het een of het ander te leggen. De kunst is voortdurend de twee samen in het oog te houden. Hoe ernstiger de stoornis in het leven van de persoon heeft ingegrepen, des te belangrijker dit tweeledig perspectief is. Naarmate we de harde kern van de psychiatrie dichter naderen is het raadzamer ziekte en persoon als een eenheid te zien. In het verleden is een eenzijdige nadruk op de ziekte of de persoon altijd ten koste gegaan van de mens met een ernstige psychiatrische stoornis. Tot op de dag van vandaag tracht men de twee van elkaar te scheiden. Opvallend genoeg geldt dit met name voor de opvattingen over het wonen zoals die aangestuurd worden vanuit het psychiatrisch ziekenhuis. Men wil enerzijds de behandeling en anderzijds de begeleiding in het dagelijkse leven, met name van wonen en werk, van elkaar gescheiden houden. Daarmee brengt men in de benadering van de mens met een psychiatrische stoornis een scheiding, voor iets wat in werkelijkheid niet gescheiden is. Twee tradities binnen de psychiatrie, de medische benadering en de sociale benadering leven nog altijd gescheiden voort, onder de noemer van behandeling en begeleiding, en wachten nog op integratie. (Henkelman, 1994)
Opvallend is dat in de cultuur van de hedendaagse psychiatrie iets gescheiden wordt wat elders een vanzelfsprekende eenheid is. In de sociaal psychiatrische begeleiding van mensen in de thuissituatie hebben we vanzelfsprekend aandacht voor medicijnen, ziekte maar ook voor werk en wonen. We zien dat mensen niet zonder medicijnen kunnen en dat soms de verantwoordelijkheid moet worden overgenomen, maar het is ook duidelijk dat ze een goede woonomgeving nodig hebben en als het even kan een aangename dagbesteding. Voor familie is het vanzelfsprekend toezicht te houden op medicijnen als hun kind of partner daar niet toe in staat is. Daar spreekt niemand over de tegenstelling tussen persoon en ziekte. Juist de mensen die dicht bij de patiënt staan, hebben de ervaring dat hun zieke familielid als persoon, als de mens van wie ze houden, niet voldoende tot zijn recht komt wanneer de ziekte onvoldoende in toom wordt gehouden.
De ideologische discussie die zoveel tijd in beslag neemt in de wereld van de psychiatrie, is in de huiselijke situatie afwezig. Zorg en verantwoordelijkheid worden geleverd als dat noodzakelijk is om de mens, die hun zo na aan het hart ligt, tot zijn recht te laten komen. Wanneer we tenslotte komen te spreken over de 'ideale woonvorm' geldt deze praktische benadering als ons uitgangspunt. Van belang is dat mensen met een psychiatrische stoornis zoveel mogelijk tot hun recht komen. Maar dat lukt niet door de zorg voor de psychiatrische stoornis elders uit te besteden. De behandeling dient een geïntegreerd onderdeel van het wonen te vormen. Behandeling maakt wonen mogelijk en goed wonen maakt behandelen mogelijk. Wat niet gescheiden is, kan niet gescheiden worden.