Situatie in Nederland
De deïnstutionalisering heeft zich relatief laat ingezet in Nederland waardoor een genuanceerder beeld is ontstaan. In 1973 wordt er door het algemeen psychiatrisch ziekenhuis St. Bavo een kritisch verslag gegeven van het verblijf van chronisch psychiatrisch patiënten in het ziekenhuis. Ze leven in grote groepen, vaak in paviljoens achteraf en er gebeurt nog maar weinig mee. Begin jaren '80 vinden twee ontwikkelingen plaats. Enerzijds is er sprake van nieuwbouw op het ziekenhuisterrein, anderzijds ontstaat een beweging om de uitbreiding van bedden stop te zetten en meer aandacht te hebben voor betere zorg in de samenleving. (Henkelman, 1994)
Aan het begin van de jaren '80 is meer dan de helft van de bedden in het algemeen psychiatrisch ziekenhuis, gevuld met patiënten die langer dan 2 jaar in het ziekenhuis verblijven. 40 % van de patiënten verblijft zelfs langer dan 5 jaar. Patiënten die tussen de 2 en de 5 jaar in een psychiatrisch ziekenhuis verblijven hebben een verhoogde kans op een permanent. Ongeveer 5% á 10% van de patiënten die in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis wordt (her)opgenomen loopt de kans een chronisch psychiatrisch patiënt te worden. Per jaar komen er in die tijd ongeveer duizend chronisch psychiatrische patiënten bij. (Henkelman, e.a, 1995)
De overheid wil dat anders. In 1984 verschijnt de Nota Geestelijke Volksgezondheid en wordt het zogenaamde substitutiebeleid ingezet. Er dient meer aandacht te komen voor andere woonvoorzieningen en 2000 (dure) ziekenhuisbedden moeten worden vervangen door beschermde woonvormen. Met deze maatregel zou vooral voorkomen moeten worden dat er een nieuwe groep chronische patiënten ontstaat. (Henkelman, e.a, 1995) Men streeft naar een kortere verblijfsduur in het ziekenhuis. Een en ander heeft weinig succes. Na een aanvankelijke vermindering, neemt het aantal verblijfspatiënten toch weer toe. En het aantal 'draaideur' patiënten neemt toe: patiënten die na een korte opname terugvallen en weer opgenomen moeten worden.
In 1993 wordt dit overheidsbeleid voortgezet met de nota Onder Anderen . Nog eens 4500 bedden moeten worden ingeleverd om meer zorg buiten het psychiatrisch ziekenhuis tot stand te brengen. Aan de rand van het ziekenhuisterrein of in de stad worden sociowoningen gebouwd, waarbinnen ook de langdurige verblijfspatiënten een plaats moeten krijgen. Er ontstaan beschermde woonvormen voor oudere patiënten. Er moet meer hulp vanuit het Riagg komen. Begeleid wonen en dagbehandeling dienen uitgebreid te worden. Vanuit de 'vermaatschappelijkte' woonvoorzieningen moeten centra voor dagbesteding toegankelijk zijn. (Henkelman, e.a, 1995) We kunnen stellen dat de overheid in Nederland vanaf de beginjaren '80 en opnieuw in het begin van de jaren '90, bewust is bezig geweest met een beleid van deïnstitutionalisering waarbij men de eventuele nadelige gevolgen van een terugkeer naar de gemeenschap trachten op te vangen door meer vormen van hulp te integreren in de samenleving.
Een aantal van deze projecten waar (toekomstige) verblijfspatiënten van het psychiatrisch ziekenhuis werden overgebracht naar woonvoorzieningen elders zijn door onderzoekers gevolgd. De algemene uitkomst is dat een deconcentratie van het wonen mogelijk is. Sommige patiënten, die het al relatief goed deden gaan er wat op vooruit, anderen gaan er wat op achteruit, over het algemeen verandert er weinig. De (oorspronkelijk) hoge verwachtingen worden vooralsnog niet waargemaakt. Met name de integratie met de buurt waarin de nieuwe bewoners terechtkomen blijft achterwege. In zekere zin wordt het leven in het psychiatrisch ziekenhuis door de bewoners in de alternatieve beschermde woonvormen gewoon doorgezet. Hoogstens functioneert men iets zelfstandiger. Maar de vrijetijdsbesteding of het aantal activiteiten neemt niet toe. Bewoners buiten het ziekenhuis liggen meer op hun bed dan bewoners in het psychiatrisch ziekenhuis, gemiddeld 100 uur per week. (Henkelman, e.a, 1995).
Reeds in 1984 klonk er een kritisch geluid van de Groningse hoogleraar sociale psychiatrie Robert Giel. Hij stelde dat de uitplaatsing van chronisch psychiatrische patiënten niet vanzelfsprekend is. Hospitalisatie is een verschijnsel dat niet alleen voortkomt uit een langdurig verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. (Patiënten kunnen ook thuis of in een alternatieve woonvoorziening in hun gedrag hospitaliseren.) Zowel de ambulante hulpverlening als de familieleden zijn niet in staat de ontslagen patiënten van een goede behandeling en van een goede opvang te voorzien. Het substitutie beleid (inleveren van bedden voor zorg in de samenleving) is niet vanzelfsprekend. De zorg geleverd door een algemeen psychiatrisch ziekenhuis is niet per definitie verkeerd. De asielfuncties van een psychiatrisch ziekenhuis, opvang, begeleiding en verzorging van mensen met een ernstige psychiatrische stoornis, worden onvoldoende overgenomen door de samenleving. (Wing, 1990)
Wanneer we uit eigen ervaring spreken dan schieten de alternatieve, beschermde woonvoorzieningen op een aantal gebieden tekort. Ten eerste is er vrijwel altijd sprake van groepswonen. Patiënten hebben enkel de beschikking over een eigen (kleine) slaapkamer verder moeten ze als groep leven in de gemeenschappelijke huiskamer en keuken. Veel patiënten (en gaat u dit maar bij uzelf na) hebben moeite met het leven in een groep. De toch al kleine slaapkamer, moet dan ook de andere woonfuncties gaan herbergen. De slaapkamers worden volgestouwd met zitmeubelen, stereoapparatuur, een televisie en een koffiezetapparaat. Van normaal wonen is geen sprake.
De beschermde woonvormen zijn gestart vanuit een psychiatrisch ziekenhuis. Het verschil tussen het woonklimaat in een sociowoning op een ziekenhuisterrein en een beschermde woonvorm in de stad is nauwelijks aanwezig. Nog altijd hebben we te maken met een (verpleegkundig) team en bewoners. Het team zit op het bureau en de bewoners verblijven in de huiskamer. Uitvoerige 'bewoners' besprekingen schijnen nog altijd onvermijdelijk te zijn. Dossiers, begeleidingsplannen, corveetaken en wat te doen als bewoners zich daar niet aan houden, alles komt terug of is gewoon doorgegaan.
Henkelman (1994) pleit voor meer privacy, een normale vorm van wonen, kleinschaligheid en een verdere maatschappelijke integratie van de zorg. Daarnaast wordt voor de meeste bewoners een zinvolle dagbesteding gemist. We kunnen stellen dat er meer nodig is dan deconcentratie van het wonen alleen om tot een werkelijke deïnstutionalisering te komen.
Een ander probleem is het gebrek aan capaciteit. De beschermde woonvormen zitten vrijwel altijd vol. Er is weinig doorstroming en de mogelijkheid tot plaatsing van nieuwe patiënten is beperkt. Zo dreigen de beschermde woonvormen de nieuwe gehospitaliseerde afdelingen van de psychiatrie te worden.
Een laatste probleem, waar we in de volgende paragraaf nog uitgebreid op terugkomen, is dat niet alle patiënten geschikt zijn om in de beschermde woonvorm te wonen. De zogenaamde moeilijke patiënten, met lastig en of agressief gedrag, drugsgebruik en weinig ziekte inzicht (of die wel inzicht hebben, maar daar weinig meedoen) vallen buiten de boot. Deze mensen verstoren het klimaat in de groep. Maar - en dat is een opmerkelijk gegeven - deze patiënten passen ook minder goed in de begeleidingsoptiek van de beschermde woonvormen.