Het principe van scheiden van wonen en zorg heeft ons in de laatste jaren de mogelijkheid gegeven zorg dichter aan huis te leveren en kleinschalige initiatieven op te starten. Maar het wekt ook de suggestie dat voor de psychiatrische doelgroep behandeling van de stoornis, ondersteuning in de vorm van dagelijkse begeleiding en wonen van elkaar te scheiden zijn, wat in de praktijk dikwijls nu net niet het geval is. Op zich is het goed onderscheid te maken tussen een aantal gebieden die de kwaliteit van leven van de mens met een psychiatrische aandoening kunnen verbeteren:
Een belangrijke vraag is echter hoe we deze zorg op een geïntegreerde wijze kunnen bieden, die zowel recht doet aan de autonomie van de mens, maar die ook rekening houdt met de ‘storende’ invloed van de psychiatrische ziekte. Een deel van de cliënten zal als ‘autonome zorgvrager’ zijn weg wel weten te vinden, al dan niet met behulp van familie, en waar dat kan, moeten we dat vooral zo laten. Maar we hebben ook te maken met een groep cliënten binnen de langdurige zorg die weinig zicht heeft op de desastreuze invloed van hun ziekte op hun functioneren en die niet in staat is de zorg te vragen die ze nodig hebben, waardoor ze onnodig lijden. In die gevallen wordt van de hulpverlening een actievere inbreng verwacht bij de totstandkoming van de noodzakelijke zorg.
In de keuze voor een geïntegreerde vorm van zorg gaan we uit van de volgende twee uitgangspunten: