Zorgfinanciering

Bij iedere cliënt van Zeeuwse Gronden spelen twee financieringsstromen een rol, een vanuit de AWBZ en een vanuit de zorgverzekeraars. Dit geeft onnodige administratieve rompslomp en gaat in tegen het principe van geïntegreerde zorg, waarbij behandeling en begeleiding een eenheid vormen.
 

Het systeem van indicatiestelling schiet tekort, juist bij cliënten die de meeste zorg nodig hebben. Deze cliënten vinden dat er met hen niks aan de hand is. Op zich zijn ze wel tevreden over het wonen bij Zeeuwse Gronden, maar begeleiding….die hebben ze niet nodig. We willen deze mensen graag bij ons laten wonen, maar hebben de handen vol aan hun begeleiding (die subtiel en omzichtig moet plaatsvinden). Willen we voor deze moeilijke groep voldoende indicatie krijgen moeten we ze belasten met het beschrijven van ernstige tekortkomingen in het behandelplan, waarmee we ze onnodig in hun gevoel van eigenwaarde aantasten.

De financiering gekoppeld aan producten, te leveren aan individuele cliënten, vertoont een discontinuïteit waar moeilijk een langdurig zorgbeleid op te voeren is. Bijvoorbeeld op het product ondersteunende begeleiding, was binnen de zorgkantoren een stop gezet – uitbreiding was niet mogelijk. Maar was er wel uitbreiding mogelijk in kleinschalige verblijfplaatsen. Het gaat hier om een duurdere zorgvorm, waarbij de instelling de huur van het appartement op zich neemt. Voor de cliënten is dit lastig omdat ze een deel van hun zelfstandigheid (zelf huren) kwijtraken, en de samenleving kost dit meer geld. Ieder jaar moet een kleinschalige GGz instelling, maar weer met de nodige vindingrijkheid zien – hoe ze de zorg voor de cliënten kan bekostigen, wat de rust en de continuïteit in het beleid niet ten goede komt.
 
Goede zorg voor mensen met een ernstige psychiatrische aandoening speelt zich dikwijls ‘achter de schermen’ af, wat in het voorbeeld van de indicatiestelling ook al aan de orde is gekomen. Nemen we als voorbeeld een cliënt met schizofrenie, last van veel negatieve symptomen, die zich graag terugtrekt en teveel contact niet op prijs stelt. Deze cliënt kan uitstekend functioneren binnen een wooncluster. Op een gegeven moment zullen we zelfs zien dat hij weer opbloeit, als hij maar de kans krijgt op eigen tempo contacten aan te gaan. Van behandelaars en begeleiding wordt vooral gevraagd er te zijn, als dit nodig is. Aan directe behandeltijd ben je maar weinig kwijt. Gevolg is wel dat het individuele budget van deze cliënt (in DBC) nooit voldoende is om de instelling te financieren. Desondanks maakt de cliënt wel optimaal gebruik van de instelling en van de aanwezigheid van gespecialiseerde behandelaars en begeleiders, die weten wanneer ze hem met rust moet laten en wanneer ze moeten ingrijpen.
 
In het algemeen geldt dat wanneer een instelling een goed ‘woon – werk – leef en behandelklimaat’ weet te scheppen er relatief minder nodig is aan directe (en acute) inzet van behandeling en begeleiding. De DBC financiering is daar niet op ingesteld. Hoe meer tijd onder een bepaalde diagnose wordt ‘weggeschreven’ – hoe meer crisisinterventies, hoe meer je achter je cliënt moet aanhollen, hoe beter je inkomsten zijn. De huidige zorgfinanciering is dus niet gericht op het scheppen van een rustig leefklimaat, terwijl dit toch bij uitstek de behandeling is voor mensen met een langdurige psychiatrische aandoening.