De eerste stap
Wat heeft dit nu te maken met onze Zeeuwse burgers die lijden aan een ernstige psychiatrische stoornis? Mensen met een ernstige psychiatrische stoornis vertonen meer overeenkomsten met andere minderheidsgroeperingen dan we ons realiseren. In onze welvaartstaat met een hoge levenverwachting vormen mensen met schizofrenie een ongunstige uitzondering met hun levensverwachting die 12-15 jaar onder het gemiddelde ligt. We kunnen deze groep mensen in onze samenleving letterlijk niet de tijd van leven bieden, die we zelf zo waardevol achten.
Op het gebied van levensverwachting, deelname aan onderwijs en het hebben van werk, kan er bij minderheidsgroepen sprake zijn van een achterstand, die versluierd worden door de cijfers van Bruto Nationaal Product of zelfs door het – relatief nog redelijke gemiddeld inkomen van een specifieke minderheidsgroepering. Er zijn groepen in de samenleving, waarvan de capabilities, zoals Sen dit noemt, onvoldoende tot hun recht komen. Zo kunnen mensen arm blijven in een rijk land, en dan nog geen eens zozeer arm in de letterlijke zin van het woord maar arm omdat zij onvoldoende de mogelijkheid hebben een productief en zinvol leven te leiden. Mensen met een ernstige psychiatrische stoornis bieden we een leven waarbij ze schijnbaar de beschikking hebben over de mogelijkheden het leven te leiden wat ze willen: ze hebben een gegarandeerd inkomen, een of andere vorm van onderdak en als ze willen kunnen ze naar een dagbesteding, maar eigenlijk onthouden we hun de beschikking over de mogelijkheden een werkelijk betekenisvol en productief leven te leiden. Dit is een verlies voor de mensen die tot deze groepering behoren, maar het is ook een verlies voor de samenleving omdat de capaciteiten van deze mensen niet benut worden.
Wanneer het gaat om mensen met een ernstige psychiatrische stoornis kunnen we drie oorzaken aanwijzen waarom hun capaciteiten voor een belangrijk deel onbenut blijven. Enerzijds kunnen we een ‘objectieve’ oorzaak aanwijzen, namelijk dat mensen met een ernstige psychiatrische aandoening nu eenmaal beperkingen hebben om goed te functioneren in het werk en op het gebied van sociale omgang. Voor een deel speelt dit ongetwijfeld een rol (maar voor niemand is duidelijk hoeveel objectieve beperkingen daadwerkelijk een (negatieve) rol spelen in het beroepsmatige en sociale functioneren.) Waar de objectieve beperkingen daadwerkelijk een rol spelen, kunnen we er ook wat aandoen. In dat verband wil ik wijzen op het onderscheid tussen integratie en inclusie.
Met integratie wordt bedoeld dat mensen weer zo normaal worden dat ze in staat zijn (of in staat geacht worden) aan het gewone maatschappelijke leven deel te nemen. Dit is ook de wens van vele mensen met een ernstige psychiatrische stoornis, weer zo goed functioneren dat ze zelfstandig kunnen wonen en weer gewoon aan het werk zijn. Uiteraard willen wij vanuit de geestelijke gezondheidszorg dit streven zoveel mogelijk ondersteunen, maar het is niet voor iedereen weggelegd.
Met inclusie wordt bedoeld dat niet de mens met een ernstige psychiatrische aandoening, zich geheel aan de samenleving aanpast, maar dat de samenleving ook een aanpassing doet zodat iemand met zijn tekortkomingen en eigenaardigheden toch deel kan uitmaken van de samenleving.
Opvallend is dat we als samenleving wel geneigd zijn voor lichamelijke gehandicapten (en al in mindere mate voor verstandelijke gehandicapten) aanpassingen te doen, maar dat die neiging er veel minder is bij mensen met een ernstige psychiatrische aandoening. Voor dove en blinde mensen en voor lichamelijke gehandicapten, worden op het gebied van wonen en werken allerlei aanpassingen doorgevoerd, maar voor mensen met een ernstige psychiatrische stoornis zijn die aanpassingen nog maar in mondjesmaat doorgevoerd. We kennen natuurlijk de Beschermde Woonvormen, waar mensen in de samenleving wonen – maar ze zitten dan nog altijd in een groep en hebben niet de beschikking over een eigen huis. Zeeuwse Gronden was in Nederland een van de eerste instellingen, die mensen op een aangepaste wijze in de samenleving zo zelfstandig mogelijk laat wonen. In een wooncluster, met de beschikking over een eigen appartement met tegelijkertijd de nodige begeleiding en mogelijkheid tot sociale contacten. We kunnen dit als een voorbeeld beschouwen van inclusie in de samenleving op het gebied van wonen. Op het gebied van werk worden die aanpassing nog maar nauwelijks doorgevoerd (in tegenstelling tot bij auditieve, visuele en andere lichamelijke handicaps).