De betekenis van schizofrenie (deel 2)

Dit gegeven heeft de Canadese antropologe Ellen Corin (1990) getracht op een concrete wijze te onderzoeken, specifiek voor mensen (mannen) die lijden aan schizofrenie. We gaan nu nader op dit onderzoek in, waarna we zullen eindigen met enkele algemene conclusies.
 
Het onderzoek (Corin, 1990)
45 mannen tussen de 25 en de 30 jaar.
Langer dan 5 jaar, korter dan 15 jaar bekend met schizofrenie.

Allemaal ooit opgenomen geweest, nu 3 groepen
  1. 13 hadden 3 of meer heropnames in de laatste 4 jaar (noemen wij groep I)
  2. 17 hadden 1 of 2 heropnames laatste 4 jaar (deze groep bespreken wij verder niet)
  3. 15 hadden geen heropnames in de laatste 4 jaar (noemen wij groep II)
Het gaat om de vergelijking tussen groep I en groep II. In dit onderzoek is Corin nagegaan hoe beide groepen zich verhouden tot hun omgeving. Onder andere werd gekeken naar mogelijke verschillen die konden verklaren waarom de ene groep wel en de andere groep buiten regelmatige opnames van het psychiatrisch ziekenhuis bleef. Groep I kenmerkte zich door schaarse contacten met ouders en broers en zussen. Men zou graag meer contact hebben, maar het contact wat er is wordt op een negatieve wijze ervaren. Men vindt dat de directe omgeving tekort schiet in het bieden van hulp. Men voelt zich uitgesloten ten opzichte van het familieleven - tegelijkertijd wordt het hebben van ouders, familie en ook het eventueel getrouwd zijn als heel belangrijk ervaren.
 
Groep II heeft eveneens schaarse contacten met familie, maar men ervaart de behoefte ook niet. Het contact wat er is, wordt als positief ervaren. De sporadische sociale contacten betreffen vooral vrienden, die als belangrijke anderen worden ervaren. Men vindt het niet belangrijk getrouwd te zijn. Ook heeft men niet de behoefte aan regulier werk. (Dit laatste geldt ook voor de eerste groep). Er is sprake van, wat Corin noemt, een homogeen patroon van terugtrekking.
 
De groepen onderscheiden zich op de volgende wijze: beide groepen leven sociaal en maatschappelijk gesproken min of meer 'in de marge' mensen uit groep I voelen zich echter buitengesloten, mensen uit groep II ervaren die afstand als positief. In groep I heeft men meer sociale contacten, maar die spelen zich vooral af in de wereld van de psychiatrie, met patiënten ex patiënten en groepen. Mensen uit groep II hebben meer contact met vrienden, wat ze als belangrijk en positief ervaren.
 

De uitkomst van dit onderzoek is van belang voor de wijze waarop we naar de " negatieve symptomen" kijken, de verschijnselen die na de actieve fase voor een belangrijk deel het verdere verloop van schizofrenie bepalen. Naar deze symptomen kunnen we op twee manieren kijken:

  • negatieve symptomen komen voort uit de ziekte, ze wijzen op een tekort.
  • negatieve symptomen vormen een uitdrukking van de wijze waarop een kwetsbaar individu (met schizofrenie) 'in de wereld' staat.
Vanuit het tweede gezichtspunt, kijken we niet alleen naar de mens met zijn ziekte, maar ook naar de omgeving. Afhankelijk van de omgeving moet een mens met een gegeven kwetsbaarheid zich op een bepaalde wijze gedragen om zich staande te houden in deze omgeving. Zogenaamde 'negatieve' symptomen vormen dan tegelijkertijd een 'positieve' constructie - Corin spreekt in dit verband over " positive withdrawal" - tussen het kwetsbare individu en een bepaald type samenleving.
 
Het vermogen om buiten het psychiatrisch ziekenhuis te blijven, lijkt bij groep II samen te hangen met het vermogen afstand te houden tot de wereld. Deze afstand wordt niet als negatief ervaren. Wel trachten de mensen uit deze groep vervolgens deze afstand telkens weer op een letterlijk eigen aardige wijze te overbruggen. Een ieder heeft daar een typische persoonlijke wijze voor ontwikkeld. Corin spreekt in dit verband over " secondary relating elements" , die het 'positieve' van de " positive withdrawal" uitmaken.
 

Voorbeelden van deze overbruggingen zijn:

  • Af en toe iemand opzoeken
  • Naar openbare plaatsen gaan en kleine, anonieme restaurants (Mac Donald) bezoeken, waarbij oppervlakkige contacten worden onderhouden.
  • Kleine klusjes doen, vrijwilligerswerk, eigen dag indelen, soms activiteiten verrichten voor groot project (wat verder nooit van de grond komt.)
  • Eigenaardige hobby's, bijvoorbeeld voortdurend lezen in etymologisch woordenboek, telkens op zoek zijn naar de oorsprong van woorden.
  • Aansluiten bij een religieuze groep, buiten de gevestigde instituten om of ontwikkeling van een eigen religie.

Op het eerste gezicht lijkt het afstand nemen van de wereld, om deze vervolgens op een geheel eigen wijze te overbruggen, in tegenspraak met de levensstijl van de Westerse cultuur. Volgens Corin wordt in dit gedrag van deze kwetsbare mensen de belangrijkste waarden van onze cultuur weerspiegeld. Namelijk die van autonomie en het vermogen van mensen om voor zichzelf te zorgen. Deze mensen zijn te kwetsbaar om op een 'normale' manier autonoom te functioneren. Maar met de nodige afstand tot de samenleving, die ze op een geheel eigen wijze overbruggen, kunnen ze zichzelf toch staande houden - wat ook van ze verwacht wordt.

In onze Westerse cultuur bestaat er verder maar weinig ruimte voor 'anders zijn' of voor 'het verschil'. We leggen wel grote nadruk op 'vrijheid' en 'zelf ontplooiing' , maar deze waarden moeten vervolgens toch op een uniforme wijze worden ingevuld. Ogenschijnlijk zijn we tolerant tegenover het individu. Echter zodra deze zich echt anders gedraagt, worden er maar twee mogelijkheden geboden. Of je doet mee aan een programma om zo normaal mogelijk te leven, zoals we dat kennen in de rehabilitatie waarbij men de patiënten een zo normaal mogelijk leven wil bieden of je wordt gedwongen te leven in de marge. Anders zijn mag - maar dan wel buiten ons gezichtsveld.
 
We kunnen ons afvragen in hoeverre andere samenlevingen, bijvoorbeeld degene waarin het verloop van schizofrenie gunstiger is, in staat zijn op een andere wijze betekenis te geven aan het 'verschil' dat de mens met schizofrenie inbrengt. In al onze rijkdom zijn we op dat gebied misschien wel een stuk armer.