Waarom we (soms) eenvoudige antwoorden geven

Ik heb u een aantal voorbeelden gegeven van simpele antwoorden. Voorbeelden die we allemaal kennen vanuit de praktijk. Dat geldt voor u familieleden, dat geldt voor ons hulpverleners en het geldt voor de cliënten. We komen allemaal met simpele oplossingen als het water ons aan de lippen stijgt. ‘Jullie moeten ons kind nu helpen of we gaan er zelf aan onderdoor,’ roepen de ouders wanhopig uit. ‘Je neemt nu of je medicijnen of we nemen je op,’ stellen we nors tegen de cliënt. ‘Jullie kunnen allemaal het dak op,’ stelt de cliënt weer op zijn beurt – ‘ik ben niet gek, maar jullie zijn gek’ – over eenvoudige oplossingen gesproken.
 
Hoe dan ook, met deze voorbeelden zijn we dan toch al in het stadium belandt, dat we tegen elkaar roepen. En hoewel roepen, geen ideale manier van communiceren is, dan is het toch al een voorbeeld van communicatie en dat is altijd beter dan geen communicatie. Ik weet uit eigen ervaring, en met mij vele familieleden die hier vandaag aanwezig zijn, wat het is om geen communicatie te hebben. Om alleen te staan in je machteloosheid, met die ene onbeantwoorde vraag: wat is hier in godsnaam aan de hand.
 
Wij hadden in onze familie een tante, die altijd al anders was dan de anderen. Deze tante, Puck noemde zij zichzelf, het was niet haar echte naam, ze had die zelf gekozen, stond voor ons model voor alles wat vreemd en anders was. Ze was heel intelligent, wist veel van kunst, hoewel de boeken die ze bestelde in de plastic verpakking bleven, en ze at altijd van die speciale dingen, onder andere puree van ansjovis kan ik mij herinneren. Ze was ook erg chique, hoewel haar ouders, mijn grootouders, een echte arbeidersfamilie vormden. Zij was chique geworden vanaf haar 18e toen ze een jaar lang een dienstje had, bij een deftige meneer. Na een jaar overleed deze man en Puck is nooit meer dezelfde geworden
 
Ze bleef lang bij mijn grootouders thuiswonen. Ze sprak altijd over weggaan, maar ze ging nooit weg. Toen mijn opa en oma uiteindelijk naar een bejaardenflat vertrokken – is zij elders in de stad in een flat op zichzelf gaan wonen. Lang ging het niet goed. Ze belde voortdurend naar mijn vader en naar mijn grootouders. Mijn opa en oma, die toch al zo met haar hadden afgezien, waren ten einde raad. De vraag ‘hoe is met Puck,’ werd uiteindelijk maar niet meer gesteld. Ze leek voor geen rede vatbaar. Mannen vielen haar lastig in de flat er zou ingebroken zijn, maar het was niet duidelijk of daadwerkelijk iemand was binnengekomen. Voor de flat was een stuk telefoonkabel blijven liggen, en Puck was ervan overtuigd dat ze daardoor werd afgeluisterd. Uiteindelijk was ze de pesterijen en het niet gehoord worden zo zat, dat ze haar televisie en andere spullen uit de flat van tienhoog naar beneden gooide. Toen kwam de crisisdienst.
 
De diagnose was snel gesteld. Het zat hem in de communicatie tussen mijn grootouders en Puck. Ze kregen vanuit de crisisdienst vijf gesprekken op basis van ´systeemtherapie´ aangeboden. Mijn oma, toen al een flink eind in de zeventig, kreeg te horen dat ze haar dochter teveel als een baby behandelde. En mijn tante moest zich niet zo verwend opstellen. Daarmee moesten ze het doen.
 
Jaren later is mijn tante eenmaal gedwongen opgenomen geweest. Ook toen is er nooit een diagnose medegedeeld. Rede van opname was een beenwond, die ze niet goed verzorgde en waaraan ze dreigde te overlijden. (Het was nog de tijd, dat de politiek nog niet zo enthousiast was over gedwongen opnames.) Ze werd verzorgd – even was er sprake van beschermd wonen, maar uiteindelijk ging dat toch niet door. Mijn vader had contact met drie verschillende maatschappelijke werkers – vaak was het antwoord: belt u over zes weken nog eens terug meneer, dan hebben we vergadering gehad. Een psychiater heeft hij nooit gesproken.
 
Uiteindelijk is ze naar haar flat teruggekeerd. Ze heeft nog enkele jaren geleefd in eenzaamheid. Haar vader, mijn opa, die haar nog regelmatig opzocht, was inmiddels overleden. Mijn vader belde haar regelmatig. Toen ze voor de derde dag de telefoon niet opnam, belde hij de politie. Ze forceerde de deur en troffen haar dood op de vloer aan. Uitdroging, na een val. In de periode daarvoor was ze al door ondervoeding sterk uitgeput. In haar flat werd ook een potje met pillen aangetroffen: Haldol, en eens per maand bleek een man van de RIAGG langs te komen. Wij wisten van niets.
 
Nog een aantal jaren later, heeft mijn oma, die inmiddels in de negentig was, me een aantal malen aangesproken over mijn tante. Omwille van mijn werk, durfde ze er tegen mij over te beginnen. Ze had een televisieprogramma gezien over schizofrenie. Het was ineens zo duidelijk. Hadden ze dat vroeger maar geweten. Nu snapte ze waarom haar dochters zo anders was. Hoe eenzaam was haar dochter in deze ziekte geweest.
 
Je kan beter tegen elkaar roepen, met elkaar ruzie maken, dan helemaal niets zeggen. Ik ben niet zo bang voor een conflict. Met menig ouder hier, heb ik een pittige discussie gehad. Omdat we beide dachten de beste oplossing in huis te hebben. De koppen tegen elkaar. Vrijwel altijd heeft dit naderhand tot een goede verstandhouding geleid. Veel van het werk dat we hier in Zeeuws – Vlaanderen doen, is gebaseerd op een goede verstandhouding met de ouders. Maar aan die goede verstandhouding zijn vele emotionele momenten vooraf gegaan. Dat kan ook niet anders. Het gaat tenslotte om je kind, je partner of je eigen vader of moeder.
 
Ik geloof dat in de spanningen tussen ouder en kind, in die conflicten waar ook de hulpverlener deel van uitmaakt, zelfs al – hoe ver verwijderd dan ook – de oplossing ligt. Want – en nu komen we wat mij betreft voor het eerst in de richting van een antwoord wat het verschil maakt – uiteindelijk moeten familieleden en naastbetrokkenen, cliënten en hulpverleners het samen opknappen. Dat is voor mij een diepgaande overtuiging geworden die ik in de praktijk verworven heb. Geen van deze partijen, heeft alleen het antwoord op zak (behalve dan eenvoudige antwoorden.) Een cliënt kan volledig door zijn ziekte worden meegesleurd. We hebben dan familie nodig, mensen die om de cliënt geven, die aan de bel trekken, en zeggen: we hebben jullie hulp nodig, want dit is onze zoon of dochter niet meer. Cliënten vallen ook altijd weer terug op hun familieleden, hoe boos ze soms ook op hun dierbaren zijn. Het antwoord op de beste behandeling moet samen gevonden worden, alleen al daarom kunnen er geen eenvoudige antwoorden zijn.